Deze column is voorgedragen tijdens een debatavond van Night Shift: ‘Mag het wat minder professioneel?’ (17 januari 2019, Het Nieuwe Instituut, Rotterdam). Centraal thema van de avond: het doorbreken van conventies in de museumwereld. Night Shift is een maandelijkse debatavond voor de culturele sector. De andere sprekers waren Kayleigh de Vos (Blikopeners Stedelijk Museum) en Janpier Brands (WORM).
Velen van ons zullen vroeger wel eens museumpje hebben gespeeld. Wat een heerlijke tijd: je stenen- of brandweerautoverzameling tentoonstellen zonder je druk te hoeven maken over key performance indicators, prestatieafspraken of de Leidraad Afstoting Museale Objecten van de Museumvereniging. Als je klaar was met spelen dan gaf je gewoon alles weg aan een vriendje of vriendinnetje, daar was geen leidraad voor nodig.
Voor sommige mensen bleef het niet bij spelen en werd het een roeping. Zij maakten van hun hobby hun werk. Na een jarenlange opleiding mogen zij zich museum- of erfgoedprofessional noemen. Dat betekent dat je over de juiste kennis bezit om je bezig te houden met bijvoorbeeld museumeducatie, het cureren van tentoonstellingen en het maken van collectieplannen. Zij onderscheiden zich zo van mensen die niet over die kennis en vaardigheden bezitten, maar in de praktijk is de grens tussen de professional en de niet-professional lastig te bepalen. Iedereen die dat wil kan in principe een museum beginnen. En dat gebeurt ook. Veel mensen krijgen op latere leeftijd ineens de behoefte om weer museumpje te spelen. Dat komt nogal eens voor onder rijke mensen en mannen die dingen verzamelen.
De laatste jaren klinkt steeds vaker de roep dat de professionals zich moet herbezinnen op hoe zij zich verhouden tot de niet-professionals. Want wij, experts, zijn soms wel een erg in zichzelf gekeerd clubje. Het lijkt af en toe wel alsof professionals vooral hun hooggeleerde collega’s als publiek zien! Er volgde een herbezinning op de publieke rol van musea en zo kwam er weer meer ruimte voor niet-professionals om mee te doen. Participatie en cocreatie zijn hierbij de toverwoorden. De burger krijgt dus steeds meer een stem in het museum, maar natuurlijk houdt de expert de touwtjes uiteindelijk strak in handen! Het is een beetje zoals je kleine broertje of zusje dat vroeger mee mocht spelen in jouw kindermuseum, maar zich vooral niet moest bemoeien met de meerjarenbeleidsvisie op de stenenverzameling.
Je hoort eigenlijk zelden iemand over de omgekeerde weg om het museum te democratiseren. In plaats van de burger te laten participeren zouden museummedewerkers zélf weer amateurs kunnen worden. Van hun werk weer een hobby maken. Wat zou het toch heerlijk zijn om die professionele teugels soms wat te laten vieren en je vol passie te storten op onderwerpen waar je hart sneller van gaat kloppen. Helemaal opgaan in wat je doet en weer zorgeloos spelen als een kind. Met een hand vol stiften die witte museummuren volkrassen.
Want het mag best wat minder professioneel. Creativiteit laat zich niet vangen in het hokjesdenken van de professionele werkomgeving. In een minder steriele omgeving voelt het publiek zich meer thuis. En door niet alles vast te willen leggen in beleidsbeleidsplannen komt er juist meer ruimte voor experiment. Dit is zeker geen pleidooi om alle kennis overboord te gooien of te suggereren dat professionals onnodig zijn. Wanneer ik zeg dat museummedewerkers weer een beetje amateurs moeten worden, bedoel ik dat niet als ‘amateuristisch’, maar gebruik ik het woord in de oorspronkelijke Latijnse betekenis van amāre: ergens van houden. Door soms iets minder professioneel te werk te gaan, krijgt de liefde voor kunst en cultuur juist meer ruimte.